eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7209. 1644 december 24. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    't Behaegt mij wel dat de steden van Hollant haer interest in 't stuck van de commerciën van de Noort- ende Oostzee zooals 't behoort ter harte nemen.2 Maer ick en zie niet wat zij zullen vorderen, dewijl de cleine provinciën ende onder haerzelff den adel haer tegen vallen, 'twelck een teicken is dat Neef haer oock tegen is,3 alsoo die cleine resorten bewogen werde[n] van dat groote; ende dit is geschapen zoo voorts te vallen in alle zaecken van importantie. Ick vinde zeer vremd dat die van Haerlem ende Leiden zoozeer zijn

    265

    voor de Westindische Compagnie,4 ende oordeele daeruit dat zij noch vrede, nochte treves en begeeren.

    Ick ben van uwer Ed. opinie dat de ambassadeurs van de Vereenigde Nederlanden in Engelant niet veel en zullen uitrechten.5 Doch zullen de synode met haere presentie connen appuyeren, gelijck mijnheer den churfurst doet,6 wiens geschrift hier zeer quaed werdt gevonden, ende zijne heele reize ende beleidt.7 De coninginne van Engelant heeft in vier maenden geene brieven gehadt.8 Tegen de voorzomer zal het oorlogh in Engelant, Schotlant, Ierlant weder hart aengaen.

    Onze gezanten te Osnabrug haesten haer tamelijck wel om te comen ten principale,9 ende door exempel snijden oock af veele lanternië[n],10 daer de Fransoisen andersints haer mede zoude behelpen. God wille‹n› zijnen zegen geven zoo over de handeling aldaer, als tuschen Swede ende Danemarcke.

    Monsieur Oger, voordezen resident hier geweest zijnde van Engelant, volgende nu de partij van het parlement, is hier gecomen.11 Heeft den graef van Bryenne, secretaire d'estat des affaires estrangers, willen spreecken. Die heeft hem gevraecht off hij quam als particulier off met last. Alzoo hij zeide met last te comen van het parlement, heeft hem den grave van Bryenne gezegt last te hebben met hem niet te spreecken.12 Daernae is denzelve Ogier bij de coninginne-regente aengezegt dat hij binnen drie dagen zoude vertrecken.

    Mijn huisvrouw vindt haer zeer gequelt met vercoutheit,13 welcke de oorzaecke is waerom zij nu niet en schrijft. Ick zende uEd. den brief van Radzivil vanwegen de calvi-

    266

    nischen in Polen aen den coning van Polen op 't stuck van de conferentie.14 Ick heb over dezelve zaecke mijne bedencking aen mijnheer den ambassadeur Oxenstern, des verzocht zijnde, in het breed overgeschreven.15

    24 Decembris 1644.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 24 Decemb, 1644 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 39 1. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 7210.
    2 - De Hollandse steden waren van oordeel dat de Staatse bemiddeling in de Zweeds-Deense oorlog niet de juiste oplossing was voor het probleem van de ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640).
    3 - Frederik Hendrik (‘Neef’) en de Staten-Generaal lieten de Staatse ambassadeurs Jacob de Witt, dr. Andries Bicker, Cornelis van Stavenisse, dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en Joachim Andreae in het ongewisse over hun rol op het aanstaande Zweeds-Deense vredesoverleg te Brömsebro (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 137-139).
    4 - Haarlem en Leiden verwoordden het standpunt van de ‘Westindische’ factie in de discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’. Zij drongen aan op bezinning over ‘soodanige expedienten, daar meede de voorsz. Compagnie van Westindiën (die soo veel van den Staat heeft gemeriteert) sal moogen werden gemaincteneert’; vgl. no. 6672 (dl. XV), en Res. SH, dd. 22 november 1644 (agendapunt XVI).
    5 - De Staatse vredesmissie naar Engeland dreigde te mislukken. De ordinaris ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude hadden eind november verlof gevraagd om te mogen vertrekken (Briefw. C. Huygens IV, p. 99). Op 16 december besloten de Staten-Generaal hun terugroeping nog uit te stellen in geval van een gebaar van goede wil van de ‘lords’ en ‘commons’ (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 116-118 en p. 300-301).
    6 - De synode in de Westminster Abbey. In november had prins Karl Ludwig van de Palts de ‘Assembly of Divines’ toegesproken. De godgeleerden namen zijn belangstelling niet serieus (CSP Ven. 1643-1647, p. 150 en p. 152).
    7 - Grotius verdedigde niet langer de ‘Motives and reasons’ van de reis van prins Karl Ludwig van de Palts naar Londen.
    8 - Koningin Henriëtte Maria van Engeland ontving eind september een koerier die haar het nieuws bracht van de koninklijke zege te Lostwithiel (no. 7071, n. 6). Sindsdien had het Parlement zijn greep op het koninklijke postverkeer verstevigd (no. 7094, n. 46, en CSP Dom. 1644-1645, p. 59).
    9 - De Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius hadden de keizerlijken in hun propositie, dd. 27 november/7 december 1644, voorgehouden dat de aanwezigheid van de vorsten en standen (ordines) onmisbaar was voor een goed verloop van de onderhandelingen over een duurzame vrede met het Rijk; zie no. 7183 (bijlage).
    10 - ‘lanternië[n]’ (treuzelingen).
    11 - Het Parlement bevestigde op 26 oktober/5 november de benoeming van de Franse protestant René Augier (Oger) tot diplomatiek agent in Parijs (nos. 2033 en 2049 (dl.V), nos. 3000 en 3146 (dl. VIII), nos. 3544, 3629 en 3726 (dl. IX), en CSP Dom. 1644-1645, p. 73). Zijn voornaamste taak was het bespieden van het paleis van koningin Henriëtte Maria. Toen hij in de derde week van december zijn geloofsbrieven wilde overhandigen aan koningin Anna van Oostenrijk, weigerde het hof hem te ontvangen (CSP Ven. 1643-1647, p. 136, p. 154, p. 156 en p. 163).
    12 - Staatssecretaris Henri-Auguste de Loménie, graaf van Brienne, was het incident in de Londense ambtswoning van de Franse zaakgelastigde Melchior, heer van Sabran, nog niet vergelen (no. 7104, n. 22, en CSP Ven. 1643-1647, p. 165).
    13 - Maria van Reigersberch raakte maar niet verlost van haar kwaaltjes; zie nos. 7089, 7103, 7104 en 7138.
    14 - De brief van de Litouwse kamerheer Janusz Radziwiłł aan koning Wladislas IV van Polen maakte deel uit van een Zweeds dossier met aantekeningen over de lutherse en calvinistische bijdragen aan het godsdienstgesprek te Toruń (no. 7147).
    15 - Zie Grotius' brief aan de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna, dd. 3 december 1644 (no. 7176).