eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    7322. 1645 februari 18. Aan H. Appelboom.1

    Clarissime domine,

    Per literas e Germania eadem cognosco quae ferunt literae Claritudinis vestrae de moris negotii ad pacem pertinentis.2 Adventus membrorum Imperii exspectandus videtur,3 quandoquidem id poscunt ea membra quae iam istuc advenere.4 Sed tamen non debet ista exspectatio in immensum tempus protrahi. Non enim deerunt imperatori artes aliquos retinendi. Stralsundensibus non debet negari liber ad ista loca aditus. Quanquam non sunt foederati cum pleno iure, sunt tamen inter adhaerentes, quibus nominatim cautum fuit in pactionibus colloquium antegressis. Sed nec Argentoratensibus eundem aditum praecludi par est; quanquam enim Pragensem Pacem necessitate id exprimente approbarunt, multas tamen habent querelas ad statum Imperii pertinentes, tum veteres,

    473

    tum etiam post Pragensem Pacem ortas, quibus medelam adhiberi refert et Imperii totius et eorum qui pro libertate Germaniae arma sumserunt.5

    A mortuis vivos inquietari doleo.6 Sed cum coeperint caesariani aliquam ostendere rei istius paenitentiam, spero eos7 ne in eis quidem quae restant perti[n]aces fore; nostros quoque minore aliqua satisfactione contentos fore quam crurifragio equitum praefecti. Venetus inter istas disputationes habebit, in quo patientiam suam exerceat.8

    Adversus marescallum Torstensonium9 magnas video copias coire undique.10 Deus ei adsit. Domini Coningsmarckii adventus in partes Holsatiae11 valde erat necessarius ad reprimendos spiritus Danicos.12 Viperae etiam in morte sibilant.13 Non dubium est, quin principi Transilvaniae benignas conditiones sit laturus imperator. Puto tamen eum constantem fore,14 quanquam consilia aulae Turcicae in re eius nutare dicuntur.15 Sed multos

    474

    Hungaricorum et, si longius serpat bellum, Austriacorum sibi faventes habet. Veniet brevi Monasterium dux Longovillanus, ut male cohaerentes legatos conglutinet.16

    Scriptum illud ex Suedico sermone Germanicum dedi illustri domino baroni Gyldesternio.17 Nam iam ante duo acceperam,18 unum mihi, alterum ministris hic regiis. De domini Cerisantis ode nihil ego hic pronuntio,19 sed eruditi notant tria esse manifesta peccata contra prosodiae regulas. Ego illud non probo, quod cardinali Ma(zarino)20 caudam amputavit. Non amant hoc cardinales.

    Deus, clarissime domine, Claritudini vestrae semper sit favens,

    Claritudini vestrae studiosissimus,
    H. Grotius.

    XVIII Februarii 1645.

    Adres: A monsieur/monsieur Appelboom, Suedois, à Amsterdam. Port 9 st.

    Adres (volgens de uitgave der Epist.): D. Appelboom.

    Notes



    1 - Hs. Dresden, Sächs. Landesbibl., C 61 A, 73. Eigenh. oorspr. Gedrukt Epist., p. 743 no. 1731. Antw. op no. 7305, beantw. d. no. 7337.
    2 - Grotius ontving - evenals Harald Appelboom - bijna wekelijks brieven uit Osnabrück en Munster; zie nos. 7288 en 7289.
    3 - De Zweedse gevolmachtigden Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius voerden met de keizerlijken te Osnabrück een felle strijd over de in het preliminair vredesverdrag van Hamburg (25 december 1641) vastgelegde verplichting tot afgifte van vrijgeleidebrieven aan de ‘confoederati et adhaerentes’ van de Zweedse kroon (Stralsund en andere ‘mediatstände’). Het ‘vredeswerk’ wilden zij pas aanvangen wanneer de delegaties van de ‘immediatreichsstände’ (ordines) en ‘mediatstände’ ook daadwerkelijk waren gearriveerd.
    4 - De hertogen van Braunschweig-Lüneburg, de hertog van Mecklenburg en de landgravin van Hessen-Kassel, alsmede de Hanzesteden Lübeck, Bremen en Hamburg, waren reeds vertegenwoordigd in Osnabrück.
    5 - Zie zijn brief aan de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna, dd. 4 februari 1645 (no. 7298). De keizerlijke gevolmachtigden Johann Maximilian, graaf Lamberg, en Johann Baptist Krane accepteerden evenmin Zweedse bemoeienis met het vrijgeleide dat het stadsbestuur van de sinds de vrede van Praag (1635) ‘neutrale’ rijksstad Straatsburg had aangevraagd.
    6 - De aanhouding van de lijkstoet van de Portugese gevolmachtigde dr. Rodrigo Botelho de Moraes († 15 december 1644 te Osnabrück). De Zweedse gevolmachtigden hadden op 4 februari een koerier naar het hoofdkwartier van de keizerlijk-Westfaalse bevelhebber Gottfried Huyn, graaf van Geleen, in Dortmund gestuurd. De missie verliep succesvol, want in de tweede helft van februari gaf de graaf van Geleen aan de Fürstenauer commandant Michael Wilhelm Kobolt von Tambach opdracht om kist en koffers over te brengen naar Osnabrück (Acta pacis Westphalicae; Diarium Lamberg, p. 43; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 496-497 en p. 503, en Die kaiserlichen Korrespondenzen II, p. 201).
    7 - Het handschrift geeft: ‘eis’.
    8 - De Munsterse bemiddelaars veroordeelden, bij monde van de Venetiaanse ambassadeur Alvise Contarini, een Zweedse wraakactie tegen de keizerlijke ritmeester Wolff (Wulff) (Acta pacis Westphalicae; Diarium Volmar I, p. 260-261; Diarium Wartenberg I, p. 58, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 453-461, p. 466-469 en p. 475-479).
    9 - De Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson had in brieven van 14/24 januari 1645 zijn besluit bekendgemaakt om Bohemen binnen te vallen (no. 7313). Twee dagen later voegde hij zich bij zijn voorhoede in Chomutov.
    10 - Het leger van de keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen had versterking gekregen van 5000 Zwabisch-Beiersen, 5000 keizerlijken uit de Hongaarse regimenten van Johann, graaf van Götz(en), en 1000 Saksische ruiters (Doc. Boh. VII, p. 172 no. 501).
    11 - Het expeditieleger van de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck, verscheen op 11 februari in Boizenburg, ten oosten van Lauenburg aan de Elbe (Gazette 1645, no. 24, dd. 4 maart 1645).
    12 - De Zweedse kolonel Helmut Wrangel had een aanval van de Deense bevelhebbers Frederik, administrator van het aartsbisdom Bremen, maarschalk Anders Bille (Bilde), generaal-majoor Frederick von Bauer en kolonel Claus Ahlefeldt op zijn steunpunten in Jutland afgeslagen (Gazette 1645, nos. 21 en 222, dd. 18 en 25 februari 1645).
    13 - Het gevaar was nog niet geweken; vgl. Vergilius, Aeneis 11, 754.
    14 - De Zevenburgse vorst György I Rákóczi had op 16 november 1643 een bondgenootschap met de Zweden gesloten. In een onderhoud met een koerier van de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson ontkende hij de geruchten over een overeenkomst met de keizerlijken te Trnava (Tyrnau) (Gazette 1645, no. 21, dd. 18 februari 1645, en Doc. Boh. VII, p. 168 no. 493).
    15 - Sultan Ibrahim had geen genoegen genomen met de ‘schamele’ gift van de keizerlijke diplomaat Hermann, graaf van Czernin (Hammer, Histoire de l'empire ottoman X, p. 64-68). Een bericht uit Wenen van 14 februari 1645 duidde echter op nieuwe ontwikkelingen: ‘Le Secretaire du Comte de Tscherin ... est ... parti de cette ville pour retourner vers la Porte Ottomane, et porter de nouveaux présents à Sa Hautesse’ (Gazette 1645, no. 26, dd. 11 maart 1645). In maart bereikte de graaf zijn doel en kon hij met de bevestiging van het op 19 maart 1642 gesloten Turks-keizerlijke verdrag van Szöny huiswaarts keren (Doc. Boh. VII, p. 186 no. 540).
    16 - Henri d'Orléans, hertog van Longueville, gouverneur van Normandië, ‘Plenipotentiaire de France’, voelde weinig voor de rol van onpartijdige derde in de geschillen van de gevolmachtigden Claude de Mesmes en Abel Servien (no. 7293). Eind mei nam hij in Vincennes afscheid van zijn echtgenote Anne-Geneviève de Bourbon. De reis naar Munster (intrede op 30 juni 1645) ging over land (Reims, Luik en Wesel) (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 248, en Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 73, p. 349, p. 466 en p. 498).
    17 - De Zweedse ‘tourist’ Johan Gyllenstierna (no. 7284) ontving een exemplaar van de ‘Wiederlegung und Wolgegründete Antwort, auff das Dänische Manifest’.
    18 - Het antwoord op het Deense Manifest, dd. 30 januari/9 februari 1644, was op 5/15 augustus 1644 te Stockholm ter perse gegaan. Op 2 februari kreeg de Zweedse ambassadeur de eerste exemplaren onder ogen (nos. 7275, 7287, 7299, 7305 en 7306).
    19 - Marc Duncan de Cerisantes' Ode ad eminentissimum cardinalem Julium Mazarinum, in serenissimae ... principis Christinae Suecorum, Gothorum et Vandalorum reginae effigiem ipsi donatam, Parijs 1645; zie Grotius' reactie in nos. 7296-7297 (postscriptum) en no. 7319.
    20 - In de marge van het handschrift Dresden is alleen te lezen: ‘Ma...’. Vermoedelijk een door de Zweedse koninklijke commissaris Marc Duncan de Cerisantes bedachte afkorting voor de naam ‘Mazarinus’.