eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    139

    6120. 1643 maart 7. Aan W. de Groot.1

    Mi frater,

    Gaudeo non displicere tibi epigramma de pontifice.2 De Episcopio3 doleo; est vir magni ingenii et probus, sed nimium cupidus alendae partis. Deus ei sit propitius.

    Reginae Angliae omnia opto prosperrima. Certus sum eam mihi bene velle et gratias agere. Significavit domino Vicquefortio4 dominus Germanus,5 qui apud eam reginam multum potest, optari ut respondeatur Riveto.6 Ego de eo quod dixi nihil commutabo. Sed si quis Riveto responsurus est - quod ut fiat ex usu esse puto regis Angliae -, debent eum hominem quaerere non dominus Utenbogardus, sed Johnsonus et Vossius.7 Et si qui alii bene regi Angliae volunt et pacem ecclesiae aut iis quas delineavi conditionibus aut aliis non multum inde abscedentibus desiderant.

    Si quid tute ad me voles perscribere, mitte literas ad dominum Heufdium, nec opus erit signare, quando manum tuam novi.8

    Marezianos tomos duos iam habere me scripsi.9 Ubi exempla a te missa huc venerint, alii dabo. Nullum is homo a me responsum habebit directe. Mea dicta confirmabo in Annotatis ad prophetias Veteris10 et Novi Testamenti.11 De Roberto12 rogo quantum potes inquiras; sunt enim mihi causae aliquid suspicandi. Postulatum Ordinibus Hollandiae aut eorum delegatis offerri omnino cupio et aliquid obtineri ad meum postulatum perscripti responsi. Graves eius desiderii causas habeo, quas tibi explicabo si ad nos veneris, quod

    140

    opto maxime.13 Interim rogo fiat quod peto.

    Hoofdius videtur mihi obiter gratiam domus Nassaviae sibi quaerere, ut antehac scripsi.14 De ea re quid alii, qui ad rem propiores sunt, coniectent, scire cupiam. Historiam meam rogo serves diligenter et si quid putas mutandum - sunt autem aliqua - mihi significes et nos ames.15

    Rex non optime valet.16 Deus ei reddat bonam valetudinem; est enim bonus et per se pacis amans. Domini Utenbogardi pro pace ecclesiae cogitata velim nosse; magni enim eum facio. Saluta uxorem et liberos,

    tibi obligatissimus frater,
    H. Grotius.

    7 Martii 1643.

     

    In Anglia de pace agitur, sed optem antequam ea fiat res regis esse validiores. Mitto ad te17 viri egregii consiliarii Status regii considerata super synodo nationali habita Charentoni anno 1623.18 Digna sunt quae legantur, imo et quae edantur. Mitto et regis interdictum de papa non vocando Antichristo aut cultu regis idololatriae nomine infamando, et de docendis populis abstinendum ab armis contra regem.19 Digna et haec quae edantur. Iesuitae se facile vindicabunt de sociis Riveti et Maresii. Iam Sanctimarcius, homo religionis reformatae, de consilio Status in quo erat amotus est, quod rex nolit arcana sua ad ministros manare. Et alia coquuntur.

    Quod scripseram nuper, Novellam Valentiniani, ut holographa testamenta quamvis sine testibus valerent, ubique receptam et mansisse in iis locis quae barbari insedere ante

    141

    Justinianum, id in Gallia verum esse res ipsa loquitur. Sed et de Italia testem habemus Papianum, iurisconsultum coaevum Theodericho regi Ostrogothorum. Is enim Responsorum titulo XLV sic ait: ‘Testamenta si holographa manu fiant, probata manu veritatis sine testibus integram capiunt veritatem’.20 De Hispania idem nos dicit lex Wisigothorum libro II, tit. V, c. 1621 et Isidorus Hispalensis Originum libro V, tit. XXIV.22

    Filius noster natu maximus, pertaesus non tam belli pericula quam impensas sine fructu, velit si cum honore aliquo et emolumento fieri possit, ire in Orientalem Indiam.23 Cum id nobis dixerit et saepe et serio, rogo inquiratis quod pro eo fieri possit. Prospicio res ibi felices Batavorum, quia ruptis in Brasilia per Portugallos indutiis credibile est Batavos potituros oppidis et castellis quae Portugalli, a Castellanis non modo non adiuti, sed et graviter impetiti, defendere vix poterunt.

    Notes



    1 - Gedrukt Epist., p. 949 App. no. 642. Antw. op no. 6100, beantw. d. no. 6135.
    2 - Hier wordt gedoeld op het ‘epigramma in novum pontificem’; vgl. no. 6100 n. 3.
    3 - De Amsterdamse remonstrant Simon Episcopius lag op sterven (†4 april 1643).
    4 - De Hessische resident Joachim de Wicquefort was in Den Haag aanwezig bij het afscheid van koningin Henriëtte Maria van Engeland; vgl. Briefw. P.C. Hooft III, p. 490-491 no. 1151.
    5 - Henry Jermin (‘monsieur Germain’) (†1684), een van de woordvoerders van koningin Henriëtte Maria (DNB XXIX, p. 342-344).
    6 - In de Apologeticus pro suo de verae et sincerae pacis ecclesiae proposito, contra Hugonis Grotii Votum (BG no. 298 en BsG no. 319) had de Haagse hofpredikant Rivet ‘ad articulum XVI’ voorbeelden aangehaald uit de politieke actualiteit.
    7 - Johannes Wtenbogaert was te oud om nog iets tegen de Haagse hofpredikant te ondernemen. Van de intenties van de twee andere kandidaten, Samson Johnson en Gerardus Joannes Vossius, was nog niets vernomen.
    8 - Poststukken die het adres van de Parijse bankier Johan Hoeufft voerden, kregen onderweg kennelijk minder meelezers dan de stukken met het adres van de Zweedse ambassadeur, rue des Saints-Pères.
    9 - Grotius had niet kunnen wachten op de dag dat zijn broer eindelijk de verzending van Maresius' Concordia discors et Antichristus revelatus (BG no. 1130; BsG no. 318) had geregeld; vgl. nos. 6096 en 6100.
    10 - Het besluit om niet in discussie te treden met Samuel Desmarets (Maresius) maakte Grotius al kenbaar in zijn brief van 28 februari 1643 (no. 6106). Enkele door Maresius naar voren gebrachte twistpunten lichtte Grotius nader toe in het derde deel (tomus III) van zijn Annotata ad Vetus Testamentum (BG no. 1137), in het bijzonder in zijn aantekeningen op het boek Daniël (Daniël 11:20 e.v.).
    11 - De teksten die Grotius had gebruikt bij het schrijven van zijn Commentatio de Antichristo (BG no. 1100) en de Appendix de Antichristo (BG nos. 1128-1129) werden ook weer behandeld in zijn Annotationum in Novum Testamentum tomus secundus (BG no. 1138) en de Annotationum in Novum Testamentum pars tertia ac ultima (BG no. 1141).
    12 - De Normandiër Robert le Comte die het afgelopen najaar in Amsterdam de verdediging van Grotius en de verzoeningsgezinde theoloog Théophile Brachet de La Milletière op zich had genomen; vgl. no. 6057. Hoewel zijn naam en adres sinds kort bekend waren, hield Grotius een dankwoord voor zich. Niet helemaal ten onrechte vreesde hij dat zijn bewonderaar wel eens twee belangen kon dienen; zie nos. 6086 en 6205.
    13 - Willem de Groot kreeg opdracht om na te gaan waar de papieren waren gebleven die bij resolutie van de Gecommitteerde Raden dd. 31 oktober 1619 uit zijn Rotterdamse huis waren gelicht. Pogingen die in 1638-1639 waren ondernomen, hadden tot geen resultaat geleid. Hoe belangrijk Grotius de teruggave vond, leest men bij Brandt-Cattenb., Leven II, p. 173: ‘Behalven dat aan het weergeven mijne gerustheit is gelegen, zoo konnen die stukken mij dienen tot vervolg van mijne Historie. Daar waren ook in Ordonnantiën en Placcaten, niet alleen gedrukt, maar ook geschreven’; zie ook no. 3693 (dl. IX).
    14 - De Neederlandsche Histooriën van Pieter Cornelisz. Hooft. In zijn brief van 2 maart 1643 (no. 6113) schreef Willem de Groot dat hij wat betreft schrijvers verering van het huis van Oranje-Nassau de mening van zijn broer kon onderschrijven; vgl. no. 6051, en Briefw. P.C. Hooft III, p. 476 no. 1143 en p. 489 no. 1150.
    15 - Het manuscript van Grotius' Annales et historiae de rebus Belgicis (BG no. 741) was in 1638 naar de Republiek overgebracht (no. 3569 (dl. IX)). Een jaar later wilde Grotius dat zijn broer er op toezag dat de kopij niet langer onder het beheer bleef van Pieter de Groot (nos. 4605, 4726 (dl. XI), 5053 (dl. XII)). Begin maart 1641 werd Willem de Groot benaderd door Pieter Cornelisz. Hooft (no. 5097 (dl. XII)). Na ruggespraak met Parijs kreeg deze geen toestemming tot inzage (no. 5111 (dl. XII)).
    16 - Deze berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven van 7 maart.
    17 - De stukken voor het ‘dossier Rivet’ ontbreken.
    18 - Staatsraad Auguste Galland (ca. 1572-1641), procureur-generaal van Navarra, vertegenwoordigde de koning op de nationale synode die van 1 september - 1 oktober 1623 in Charenton werd gehouden; vgl. Actes ecclesiastiques et civils de tous les synodes nationaux II, p. 233-324. Zijn aantekeningen rakende ‘Les affaires des églises réformées’ zijn ten dele overgeleverd (DBF XV, kol. 186-187).
    19 - De nationale synode van Gap (1603) had op aandringen van Jérémie Ferrier verordend dat de identificatie van de Antichrist met de paus werd opgenomen in de Franse geloofsbelijdenis (art. 31: ‘... et puisque l'evêque de Rome s'étant dressé une monarchie dans la Chrêtienté ... nous croions et maintenons que c'est proprement l'Antechrist ...’); vgl. Actes ecclesiastiques I, p. 258-259, p. 272-273, en p. 303. Op verzoek van koning Hendrik IV werd publicatie van dit artikel achterwege gelaten (Actes ecclesiastiques I, p. 314-315 en p. 348-350; Oeconomies royales V, p. 70-71, en VII, p. 174-179). Koning Lodewijk XIII nam de geboden van zijn voorganger over en liet ze door zijn commissaris Saint-Marc nog eens afkondigen op de nationale synode die in 1637 te Alençon bijeenkwam (Actes ecclesiastiques II, p. 533-539).
    20 - Nieuw materiaal werd verschaft voor het proces in de zaak van de nalatenschap van Oldenbarnevelts kleinzoon Jacob van Oldenbarnevelt († 1639). De vindplaats is Papianus, Liber responsorum, XLV, in Codicis Theodosiani libri XVI. In de editie Genève 1586, p. 138 van het tweede deel: ‘Testamenta si holographa manu fiant, probata manu veritatis sine testibus integram capiunt firmitatem’.
    21 - Lex Visigothorum II, 5, 16 (p. 115-116 van de editie van K. Zeumer in MGH, legum sectio I, tomus I).
    22 - Isidorus, Etymol., 5, 24, 7.
    23 - Cornelis de Groot begon eindelijk eens te denken aan zijn toekomst.