854
Mijnheer,
Na uE. vertreck ben ick denselven middach bij de heer Spyering2 genood, doch alsoo ick te voren tot mijn neef Graswinckel3 mijnselven verseyt hadde, hebbe ick bij sijn Ed. nyet gegeeten. Ondertusschen, alsoo ick nergens van en wiste, heeft mij mijn neef alles verhaelt. Na de noen ben ick met hem gegaen tot de heer Spyering, dye mij nochmaels de gelegentheyt van de saeck verhaelde seggende oock tegen mijn neef, dat hij uyt uE. verstaen hadde, dat uE. hem, Graswinckel, wilde ontbyeden voor den Rade om hem te doen seggen, wat daervan was, ende wat hij daerop geantwoord hadde, waerop Graswinckel seyde, dat hij hem met het advocaetschap van Sweden genoech soude defenderen hem over dye discoursen seer geoffenseert houdende. Tenselven tijde quam Boeckhorst4 daermede, dyen den heer Spyering seer inciteerde tegen uE., omdat deselve sijn auteur nyet en noemde, seggende, dat uE. den uytstroeyer was.
Ick seyde daerop, dat het anderen mede geseyt hadde, gelijck de heer Spyering nyet en konde ontkennen. Boeckhorst seyde, dat men nader op alles most letten, doch toonde hem gemoeyt. Sedert heeft Graswinckel een groten brieff aen mijn broeder5 van alles geschreven ende tempesteert seer tegen uE.
Verstae oock, dat Spyering aen Noortwijck, Rysoor6, ende Hartain7 bryeven heeft geschreven, waerbij hij haer vermaend om haer te defenderen tegen de calumniën henluyden bij uE. nageseyt, soo ick mercke, met invectiven.
Den auteur van Graswinckel is oock ten hoochsten t'onvreden, dat hij genoemt is ende seyt nyet te sullen noemen degeene, daer hij sulcx van heeft, ende, soo hij gedrongen soude mogen werden, hemselven van alle importuniteyt soowel te sullen exempteren als Graswinckel beloovende echter, soo men sijn naem spaert, devoir te sullen doen om de saecke nader te ontdecken8.
De doot van den heer van Berckel9 sal uE. nu hebben verstaen.
855
Daer is een bryef van nichte De Groot10 aen j.or van Naeldwijck11 geweest, dye daerop heeft geantwoord, doch hebbe den bryef door susters12 ordre alhyer gehouden tot haere overcomst.
Ick ben nu wel onderrecht, dat de saecke van Louys de Geer13 voor de vacantie sal afgedaen worden. Neef de Wael14 gaet voor een dach of twee op het sluyten van den houwelijck nae Haerlem, sal daernae tot de voorss. saecke vaceren, waerom uE. wel sal doen van hem alhyer te laten vinden.
Van de compartie ende reyse van Groeningen sal ick nyet schrijven, alsoo uE. daervan nu al moet geadverteerd zijn.
Desen schrijve ick met groter haeste tot Rotterdam, daer ick bij seeckere occasie hebbe moeten wesen, mijselven hyermede in uE. ende derselver vryenden goede gratie beveelende,
UE. bereytwilligen dyenaer
Willem de Groot.
Desen 1en Iunij 1639.
Adres: Eerentfesten hoochgeëerden wijsen voorsienigen heere M.r Niclaes Reigersberg, raedsheer in den Hogen Rade, ten huyse van den Reeckenmeester Reygersberg tot Middelburg.
Port.
In dorso schreef Van Reigersberch: Den Advocaet de Groot, den 1 Iunij 1639. Spierynck.