VII
Dit deel, het negende, van onze uitgave van Grotius' Briefwisseling doet voor zijn voorganger in omvang nauwelijks onder. Het bevat 506 brieven genummerd van 3402 tot en met 3907, twaalf bijlagen en de gebruikelijke vier registers. Van deze 506 brieven zijn er 214 nooit eerder in druk verschenen, zij het dat sommige ervan gedeeltelijk en/of in vertaling voorkomen in Brandt-Cattenburgh, Historie van het Leven des Heeren Huig de Groot (Dordrecht-Amsterdam 1727). De onder nos. 3499, 3524, 3645, 3678, 3693, 3728, 3741, 3796 en 3858 opgenomen fragmenten van verloren gegane brieven aan Nicolaes van Reigersberch zijn aan Brandt-Cattenburgh ontleend.
De genoemde 214 brieven zijn als volgt verdeeld:
46 aan Van Reigersberch, nos. 3408, 3417, 3423, 3431, 3437, 3446, 3454, 3467, 3475, 3484, 3515, 3530, 3539, 3545, 3551, 3552, 3562, 3567, 3577, 3578, 3589, 3599, 3611, 3620, 3621, 3636, 3657, 3666, 3688, 3699, 3712, 3750, 3763, 3770, 3778, 3787, 3808, 3817, 3822, 3833, 3845, 3866, 3878, 3886, 3892, 3903; 28 van Willem de Groot, nos. 3433, 3438, 3447, 3457, 3477, 3503, 3532, 3546, 3559, 3572, 3591, 3610, 3638, 3647, 3668, 3691, 3703, 3719, 3730, 3752, 3764, 3789, 3825, 3836, 3850, 3868, 3894, 3904; drie van Jan de Groot, nos. 3442, 3531, 3536; twee van Cornelis de Groot, nos. 3557, 3574; 25 van Pieter, nos. 3569, 3571, 3581, 3590, 3605, 3649, 3651, 3667, 3690, 3702, 3718, 3729, 3743, 3751, 3771, 3779, 3790, 3798, 3799, 3809, 3824, 3835, 3847, 3879, 3893; twee van Diederik, nos. 3487, 3570; twee van Samuel Andersson, nos. 3626, 3641; een van Bernhard van Saksen-Weimar, no. 3722; twee van Ludwig Camerarius, nos. 3517, 3717; een van Christian Cassius, no. 3731; een aan Christina van Zweden, no. 3402; zeven van Christina van Zweden, nos. 3542, 3604, 3612, 3654, 3680, 3797, 3840; een aan
Etienne de Courcelles, no. 3596; een aan Cyrillus, no. 3459; een van Jacob de la Gardie, no. 3846; een van Gronovius, no. 3476; een aan Lucas Holste, no. 3482; zeven van Israel von Jasky, nos. 3461, 3563, 3673, 3684, 3753, 3860, 3888; een van Franciscus Junius, no. 3670; een van J. Jespersson Kruus, no. 3565; 44 van Carlo Marini, nos. 3413, 3419, 3427, 3434, 3441, 3449, 3462, 3488, 3496, 3505, 3511, 3520, 3538, 3548, 3561, 3583, 3593, 3607, 3613, 3625, 3631, 3640, 3652, 3660, 3671, 3683, 3692, 3695, 3723, 3744, 3766, 3780, 3791, 3801, 3810, 3827, 3838, 3852, 3861, 3889, 3896, 3899, 3905, 3906; een
van Menasseh ben Israel, no. 3900; drie van G. Müller, nos. 3803, 3875, 3897; vijf van A. Oxenstierna, nos. 3588, 3662, 3756, 3848, 3849; dertien van Paulus Pels, nos. 3494, 3658, 3720, 3745, 3773, 3792, 3811, 3818, 3828, 3839, 3853, 3871, 3907; een van Cl.
VIII
Salmasius, no. 3689; negen van Johan Adler Salvius, nos. 3426, 3440, 3479, 3568, 3608, 3624, 3661, 3682, 3704; een van Friedrich Spanheim, no. 3859; twee van Petter Spiring, nos. 3732, 3895; een van Gerard Vossius, no. 3765.Van deze tot nu toe ongepubliceerde brieven komen er 126 niet voor in de Lijst der Uitgegeven en Onuitgegeven Brieven van en aan Hugo Grotius 1626-1645 van 1942. Onjuist of onvolledig zijn in de Lijst gedateerd no. 3431 op 1638 i.p.v. [23 januari] 1638, no. 3530 op 17 maart i.p.v. 17 [april], no. 3562 op 1 mei i.p.v. 5 mei, no. 3600 op mei, i.p.v. [28] mei, no. 3616 op 26 mei i.p.v. 5 juni, no. 3808 op 6 oktober i.p.v. 16 oktober, no. 3859 op 12 november i.p.v. 22 november, no. 3873 op 5 december i.p.v. 4 december, terwijl de als van 5 augustus 1638 vermelde brief van M. Ruarus van 3 augustus 1637 is. Dat brief no. 3675 dd. 16 juli aan S. Andreae wordt vermeld als van deze, is vermoedelijk een drukfout.
De veilingcatalogus Ferd. Muller Amsterdam 1910 vermeldt onder no. 2017 nog een brief van Pieter de Groot aan zijn vader, gedateerd 29 november 1638. Alle pogingen deze brief op te sporen zijn zonder resultaat gebleven.
Brief no. 3542 van Christina van Zweden dd. 13 april oude stijl bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag; in Bazel bevindt zich een adres zonder de bijbehorende brief van dezelfde datum. Verschillen in adres en dorsale notities wijzen erop, dat het hier om twee onderscheiden brieven gaat, reden waarom zij ook afzonderlijk genummerd zijn.
Aan het slot van no. 3577 dd. 15 mei aan Nicolaes van Reigersberch deelt Grotius zijn zwager mee: ‘Omdat ick geen secretaris en heb, sal ick om de moeite te spaeren uE. toesenden mijne nouvelles aen mijnheer Spierinck, die uE. sal lesen, sluiten ende Sijne Gestr. soo haest sal connen geschieden, behandigen’. Dit betreft de brieven no. 3578 (evenals no. 3577 van 15 mei), no. 3611 van 1 juni, no. 3621 van 5 juni (voorafgegaan door een brief aan Nicolaes van dezelfde datum) en no. 3636 van 19 juni. Deze vier brieven zijn, niettegenstaande Grotius' hierboven aangehaalde mededeling, door een andere hand geschreven. Dat dit in Parijs gebeurd is blijkt uit aanvullingen door Grotius eigenhandig toegevoegd. Kennelijk zijn dus de originelen aan Spiring gestuurd en heeft Van Reigersberch aangepaste kopieën ontvangen, zoals hij trouwens zelf duidelijk maakt in een dorsale notitie op brief no. 3621 (p. 361): ‘Den brieff aen de heer Spierynck, de copie mij gesonden’. Het opschrift door ons in de kop van deze vier brieven gesteld vermeldt daarom beide geadresseerden. Alle brieven van Marini zijn eigenhandig oorspronkelijk, ook die waarvan dit niet in een noot vermeld wordt.
Het jaar 1638 wordt op het diplomatieke front gekenmerkt door de onderhandelingen op instigatie van Frankrijk te Hamburg gevoerd, om te komen tot een verbond tussen Frankrijk, Engeland, de Republiek, Zweden en Denemarken, een en ander zeer tot ongenoegen van de keizer. De Zweed Johan Adler Salvius onderhandelde met de graaf van Avaux, Claude de Mesmes, over de ratificatie van het op 30 maart 1636 gesloten verdrag van
IX
Wismar. De bepalingen van dit verdrag werden herzien en uitgebreid en tenslotte op 15 maart 1638 te Hamburg geratificeerd.Op 3 maart behaalde Bernhard van Saksen-Weimar bij Rheinfelden een overwinning op de keizerlijken, waarbij de bevelhebbers Federigo Savelli, Johan van Werth, Adriaen van Enkefort en Klaus Dietrich Sperreuter hem in handen vielen. Savelli wist later te ontsnappen en Van Werth en Van Enkefort vormden de inzet voor een ruilhandel tegen Gustaf Horn, die in 1634 bij Nördlingen in keizerlijke gevangenschap was geraakt. Grotius zette zich ijverig in voor de Zweedse belangen en die van hertog Bernhard. Onder het motto ‘Laat Horn maar zitten, want Banér doet het nu juist zo goed’ betoonde de graaf van Chavigny zich in deze een tegenstander van Grotius; men zie het cynische briefje dat Chavigny hierover aan Claude de Mesmes schreef (p. 331, n. 4). Naast Rheinfelden waren het - maar nu met vreugde in het andere kamp - Kalloo en Landrecies die de geesten vervulden, twee nederlagen die zich als het ware aandienen als pendant van de beide overwinningen uit het jaar daarvóór, bij St. Omer en Breda. De dood van Maurits van Nassau-Siegen bij Kalloo ervoer Grotius als een persoonlijk verlies.
Bernhard van Saksen-Weimar sloot in militair opzicht het jaar af met de inname op 18 december van Breisach, dat de komende jaren nog voor de nodige verwikkelingen zou zorgen.
In dit jaar verscheen te Amsterdam van Grotius' hand anoniem de Dissertatio de Coenae administratione ubi Pastores non sunt. Item An semper communicandum per symbola, Apud I. Columnam. Zijn eigen zoon Pieter, die het manuscript aan Vossius had moeten brengen (Grotius aan Vossius dd. 28 mei: ‘habet et alterum opus, cujus neminem praeter te volo esse conscium), wist niet wie de auteur was; hij vraagt nota bene in een brief van 24 augustus Grotius' oordeel over het geschrift! Maar Salmasius, zelf voor de schrijver gehouden, giste de waarheid.
De beschuldiging van socinianisme aan het adres van Grotius blijft in het vaderland opgeld doen: de wind waait uit de hoek Schook - Voetius. Maar, zo schrijft Grotius aan zijn broer Willem (no. 3855, p. 706), ‘Occallui ad talia’. Niettemin zijn het onaangename zaken zoals ook de moeilijkheden met de uitgever Blaeu waarvan de brieven van Vossius getuigen. Ernstiger zijn de zorgen die Grotius zich over zijn zoon Cornelis maakt. Pieter en Diederik geven hun vader geen reden tot klagen en Cornelia schijnt haar plantenbestaan met berusting te dragen.
Zowel Grotius zelf als Maria doen - blijkens brief no. 3687 aan Oxenstierna (p. 475) - hun uiterste best om de gespannen verhouding tussen de Zweden Johan Jespersson Kruus en Peter Abel Schmalz te verbeteren. Schmalz ontpopt zich hoe langer hoe meer als vijand van De Groot en werkt hem tegen waar hij kan. Dit zal een van de redenen zijn, waarom Grotius geen onverdeeld genoegen aan zijn gezantschap beleeft; aan Oxenstierna
X
schrijft hij op 3 juli: ‘Rogo Sublimitatem Tuam, ut, si utilis esse possum, me, sicut fecit hactenus, tutari velit, qui quicquid feci hactenus optimo feci in rem Suedicam animo nec parum negotii habui, dum gentis non ita pridem hic cognitae gloriam verbis factisque attollo. Si vero opera mea utilis esse non potest, multo malim in privatam fortunam reverti, quam onus regno mihi dedecus accersere’.Een dramatische gebeurtenis vormde de aanval op Grotius' koets op dinsdag 13 juli bij terugkeer van een bezoek aan de koning. Toen de koets de plaats naderde waar enige misdadigers werden terechtgesteld en wat al te hardhandig getracht werd ruim baan te maken, werden vanuit de menigte schoten gelost waarbij de kogels die de koetsier dodelijk troffen Grotius rakelings langs het hoofd vlogen. De brieven nos. 3677 en 3687 aan Oxenstierna, spreken ervan en een uitvoerig relaas eigenhandig door Grotius geschreven is opgenomen als bijlage no. 8. Blijkens brief no. 3785 aan Oxenstierna heeft Grotius bij de koning die tegen de daders de strengste maatregelen wilde nemen dringend om clementie gepleit. En dit zal zeker niet uitsluitend door politieke motieven bepaald zijn.
Rest ons onze dank te betuigen aan de velen die ons op enigerlei wijze van dienst zijn geweest. In het bijzonder noem ik Dr. Hans Bots te Nijmegen, aan wiens opmerkzaamheid wij verschillende ons onbekende Grotius brieven danken.
Dr. C.M. Schulten heeft ook voor dit deel weer het notenmateriaal verzorgd. Deze veel geduld vergende arbeid heeft hij met grote deskundigheid en toewijding verricht. De registers zijn samengesteld door de heer B. Djajadiningrat.
B.L. Meulenbroek.